British flag  Bandeira brasileira
Plaatje familiewapen De Munnick

Plaatje vlag Angola

Angola, de problemen van onafhankelijkheid

Bert Ernste

Internationale Spectator augustus 1983

Het is algemeen bekend dat het met de nog niet zo lang (politiek) onafhankelijke Staten in Afrika niet zo best gaat. De Wereldbank voorspelt voor de jaren ’80 voor Afrika een groei van het bruto nationaal product (BNP) tussen de -1 en 0,1%. Het inkomen per hoofd van de bevolking zal 2% of meer per jaar dalen. De uitvoer zal weinig of niet toenemen, de afhankelijkheid van de import van voedsel zal toenemen, evenals de buitenlandse schuldenlast.1) Daarbij komen dan de per land verschillende verhalen over het gebrekkig functioneren van de overheid, corruptie, enzovoorts. En dan lijkt het maar somber gesteld met de jonge staten in Afrika. Maar waar meten we dat eigenlijk aan af?

Maatstaven
Ieder weldenkend mens zal erkennen dat je niet zo maar onze Westerse maatstaven mag loslaten op de Derde Wereld. Maar zijn we dan helemaal gediskwalificeerd als het gaat om analyseren van ontwikkelingen in de Derde Wereld? Het heeft er soms de schijn van. Al snel ontaarden discussies over de ontwikkeling in landen als Angola in een strijd tussen voor- en tegenstanders van het regime, waarbij de voorstanders veelal geen kritiek dulden op het regime dat zij steunen en tegenstanders geen goed woord over hebben voor dat zelfde bewind. Gedeeltelijk komt dat omdat de progressieve mensen die de bevrijdingsbewegingen en progressieve regimes in de Derde Wereld een goed hart toedragen, door rechts Nederland vroeger zo in de verdediging zijn gedwongen, dat ze kritiek op de bevrijdingsbewegingen voor zich gingen houden, omdat ze anders daarop gepakt zouden worden door politieke tegenstanders. Dit leidde ertoe dat bijvoorbeeld vele landencomités vooral succesverhalen over de bevrijdingsbewegingen verspreidden. Toch weet iedereen natuurlijk dat bevrijdingsstrijd, zoals elk sociaal proces, met vallen en opstaan gepaard gaat, vaak met veel vallen. In de strijd tegen de koloniale machthebber lukt het de meeste bevrijdingsbewegingen nog wel enige eenheid in de beweging te bewaren. Na het bereiken van de (politieke) onafhankelijkheid begint de onafhankelijkheidsstrijd echter pas goed met de opbouw van een nieuwe samenleving en een nieuw economisch en politiek apparaat, los van het voormalige moederland. In dat proces komen de verschillen en tegenstellingen binnen de bevrijdingsbeweging die dan het land gaat besturen onherroepelijk aan het licht, aangezien dan beloften en (vaak hoge) verwachtingen waargemaakt moeten worden. 2)

Bij de beoordeling van de vooruitgang die de jonge staten hebben geboekt zullen we in ogenschouw moeten nemen waar het vertrekpunt is, inclusief die tegenstellingen. Het kolonialisme liet de Afrikaanse landen achter met een economie die gericht was op de rijke landen en die niet toegerust was om aan de eigen noden te voldoen. Scholing en bestuurservaring waren gering, waarbij we bovendien niet mogen vergeten dat de koloniale mogendheden pas op het allerlaatst een poging deden het bestuur van de koloniën wat te democratiseren. Verder hebben de voormalige koloniën grenzen die getrokken zijn door de koloniale mogendheden, waardoor zeer verschillende bevolkingsgroepen en regio’s met grote onderlinge sociale, economische en etnische verschillen samen een staat moeten gaan vormen en liefst zelfs een natie.3) Voor verscheidene landen, waaronder Angola, komt daar nog bij dat de wegtrekkende kolonisten rijkdommen en kennis meenamen en een deel van het productieapparaat vernielden. Vanuit deze situatie had elke nieuwe staat de volgende taken:4)

1. Overname van het koloniale bestuursapparaat en rond die bestuursstructuur een nationale politieke gemeenschap en cultuur creëren.

2. Overname van het koloniale economische apparaat en dat zodanig veranderen dat het zelfstandige groei en ontwikkeling mogelijk maakt, die voorzien in lokale behoeften.

3. Het verwerven van een internationale positie die ontwikkeling mogelijk maakt.

4. Het organiseren van defensie, om de eigen samenleving te kunnen beschermen. (We kunnen de Derde Wereld verwijten dat men er zoveel uitgeeft aan defensie, maar helaas blijkt het in de meeste gevallen een voorwaarde voor overleving te zijn.)

We hebben nu - zij het in globale termen - het vertrekpunt van de jonge staten en vier doelstellingen zodat we een begin hebben van een maatstaf om vooruitgang in Afrika te meten. Rest nog de vraag wat een redelijke tijd is om dergelijke doelen vanuit genoemd vertrekpunt te bereiken. Ik zou hier geen aantallen jaren durven noemen, maar wil volstaan met te constateren dat het proces van staats- en natievorming in Europa erg lang geduurd heeft en met grote sociale onrust en soms (burger)oorlogen gepaard is gegaan. We moeten daarom bij de beoordeling van de ontwikkeling in Afrika niet vergeten dat de dertig jaar of minder onafhankelijkheid betekent dat in de woorden van Chinweizu het pas ochtend is op de dag van Afrika’s ontwaken.5) Met dit in gedachten kunnen we proberen de vooruitgang in Angola te evalueren.

Vertrekpunt
In de eerste plaats is het in Angola nog vroeger na het ‘ontwaken’ dan in de meeste andere ex-koloniën in Afrika. De Portugezen hielden van alle koloniale mogendheden het langste vast aan hun koloniën, en pas na de Anjerrevolutie van 25 april 1974 in Portugal (die voor een groot deel gemotiveerd was door de koloniale oorlogen) werden de Portugese koloniën in Afrika onafhankelijk. In Angola werd pas in 1975 officieel de onafhankelijkheid uitgeroepen.

Ten tijde van de revolutie in Portugal waren de bevrijdingsbewegingen in Angola nog allerminst gereed het land over te nemen. Geen van de bevrijdingsbewegingen die in 1974 bestonden kon bogen op een grote, hechte achterban. De FNLA (Nationaal Front voor de Bevrijding van Angola) vond zijn aanhang voornamelijk onder de Bakongo en vond nooit een bredere basis. Ten tijde van de omwenteling in Portugal was de FNLA getalsmatig militair de sterkste beweging, maar zij had slechts weinig bijgedragen aan de oorlog tegen de Portugezen. De UNITA (Nationale Unie voor de Volledige Onafhankelijkheid van Angola) vond vooral steun onder de Ovimbundu en onder de kleine bourgeoisie van het centrale plateau van Angola. De FLEC (Beweging voor de Bevrijding van Cabinda) was een kleinere oppositiebeweging, die streefde naar onafhankelijkheid van de (olie)rijke provincie Cabinda, een enclave tussen Kongo-Brazzaville en Zaïre. Haar aanhang bestond vooral uit de ‘Afrikaanse aristocratie’ van Cabinda, die voor een groot deel als ‘handelaars in ballingschap’ ergens anders werkte.

De aanhang van de MPLA (Volksbeweging voor de Bevrijding van Angola) bestond vooral uit de kleine bourgeoise (zwarten, kleurlingen en enkele blanken) en het proletariaat van de steden. Verder vond de MPLA aanhangers onder de Akuwambundu sprekende bevolking en onder de bevolking van de bevrijde gebieden, die overigens dun bevolkt waren. Het belangrijkste element van de MPLA was echter dat deze beweging elementen van raciale ideologie snel verwierp onder invloed van de intellectuelen in de beweging en onder invloed van de kleine bourgeoisie.6)

Ook de MPLA was echter geenszins in staat de macht in Angola over te nemen. De beweging werd geplaagd door interne verdeeldheid. Enerzijds was er de Revolta Activa (Actief Verzet), anderzijds een groep onder leiding van een legercommandant, Chipenda, die beide de middengroep van de MPLA -onder leiding van Agostinho Neto - bestreden. De Revolta Activa bestond vooral uit intellectuelen, die - voor een groot deel terecht - de MPLA kritiseerden vanwege een gebrek aan democratie en duidelijkheid en plannen. Zij hadden echter geen steun van betekenis, en ideeën alleen bleken onvoldoende om invloed uit te oefenen. Chipenda daarentegen kon rekenen op de steun van zo’n duizend tot drieduizend guerrillastrijders. Hij stuurde aan op een bondgenootschap met het FNLA en sloot zich daar later bij aan, toen het duidelijk werd dat hij de MPLA niet mee kreeg.

Kortom: Angola bevrijdde niet zichzelf, daarvoor was de antikoloniale beweging te zeer verdeeld. Geen van de bevrijdingsbewegingen kon in 1974 de macht in Angola overnemen, terwijl ook een coalitie ver weg leek. Dit gaf de Portugese generaal de Spinola de kans te proberen een gematigde regering in Angola te vestigen, die de blanke kolonisten veel privileges zou laten.

De politieke aftocht van de Spinola (vanwege ontwikkelingen in Portugal) maakte de weg vrij voor een overgangsregering van FNLA, UNITA, MPLA en Portugal. Al gauw brandde de strijd tussen de rivaliserende bewegingen echter los, vooral in en rond Luanda. Uit deze strijd, vaak aangeduid als de tweede bevrijdingsoorlog van Angola, kwam de MPLA als winnaar tevoorschijn, ondanks de steun van Zuid-Afrika en de Verenigde Staten aan FNLA en UNITA en dank zij de hulp van Cuba en de Sovjet-Unie aan de MPLA, die onder andere een voor de MPLA fatale blokkade van de haven van Luanda voorkwam. De UNITA was echter niet verslagen, en deze opereert nog steeds met een zekere mate van steun onder de bevolking en vooral met steun van Zuid-Afrika in Angola. De UNITA verwacht niet de MPLA-regering te kunnen verslaan, maar wil de vorming van een coalitie MPLA-UNITA afdwingen.

Pas in 1976 kon Angola beginnen aan de opbouw van het land. De langdurige oorlog en sabotage door de vertrekkende kolonisten lieten echter een economie in chaos achter. En de MPLA was nog steeds geen homogene beweging, al waren Chipenda en de Revolta Activa van het toneel verdwenen. Verder had ondanks vele jaren van verzet slechts zo’n 5% van de bevolking van Angola aan de bevrijdingsstrijd deelgenomen, zodat grote aantallen mensen zich niet zo heel erg aangesproken voelden door de MPLA.7) Ook waren de verwachtingen van de bevolking van Luanda na de oorlog veel te hoog gespannen. Het uitblijven van een onmiddellijke verbetering van hun economische positie werkte demotiverend, waardoor de campagnes van de MPLA ter bevordering van de productie weinig aansloegen.

Hiermee is het vertrekpunt van het onafhankelijke Angola wel zo ongeveer geschetst: een economie in chaos, interne verdeeldheid (binnen de MPLA en tussen MPLA en UNITA) en een betrekkelijk weinig gepolitiseerde bevolking.

Staatsstructuur
Na de politieke omwenteling in Portugal ontstonden er vooral in Luanda allerhande basisgroepen, zoals wijkcomités en arbeiderscomités. De eerste jaren vormden deze basisgroepen de machtsbasis van de MPLA. Gaandeweg rees er echter onder deze groepen verzet tegen de MPLA-regering, gedeeltelijk door trotskistische en maoïstische invloeden. Toen dit verzet zover ging dat er stakingen gesteund werden terwijl de regering juist opriep om meer te produceren om de Zuid-Afrikaanse invasie en de UNITA het hoofd te bieden, ging de regering over tot arrestaties. Dezelfde groepen vormden in 1977 de basis voor een poging tot staatsgreep onder leiding van Nito Alves, een voormalig guerrillacommandant en minister.

De verdeeldheid binnen de MPLA en de ernstige problemen waar Angola voor stond deden de MPLA besluiten tot een centralistische partijorganisatie en regering. Op haar eerste congres in 1977 veranderde de MPLA haar naam in MPLA-PT (Partido do Trabalho, Partij van de Arbeid). De partij werd geacht een voorhoedefunctie te bekleden, die leidde tot een centralistische structuur.

Op landelijk, provinciaal en lokaal niveau werden volksvergaderingen ingesteld. Daarnaast bestaan er de zogenaamde massaorganisaties. De belangrijkste daarvan is de vakcentrale UNTA (Nationale Unie van de Arbeiders van Angola). De UNTA zou 600.000 leden tellen, van wie 120.000 industriearbeiders, 200.000 ambtenaren en 280.000 plantagearbeiders. In het onderwijs en bij de media zijn maar weinig mensen georganiseerd.8)

Naast de UNTA bestaat er een Organisatie van Angolese Vrouwen (OMA), die ook open staat voor niet-MPLA-leden. Een Organisatie voor boeren ontbreekt, wat vreemd genoemd kan worden in een land waar volgens schattingen 58% van de economisch actieve bevolking in de landbouw werkt.9) Wel bestaat er een landelijk overleg over landbouwcoöperaties, CNCA (Nationale Commissie voor Landbouwcoöperaties). Zowel de volksvergaderingen als de massaorganisaties zijn echter maar beperkt zelfstandig en dienen voornamelijk voor de uitvoering van de besluiten aan de top.

De geringe politisering van de bevolking gaf, vooral in en rond Luanda, aanleiding tot verdeeldheid en verzet. De MPLA was niet in een positie om de bevolking alsnog te politiseren, mede door de voortdurende oorlog, die om een slagvaardig beleid vroeg. Daarbij kwamen de verschillende ideologische invloeden (Moskou-aanhangers, maoïsten, trotskisten) en een groot gebrek aan geschoold kader. Alles bijeen leidde dit tot een sterke centralisering van staat en partij in Angola. De belangrijke beslissingen worden allemaal in Luanda genomen, en de inspraak van de lagere organen en de mensen aan de basis is zeer gering. Bijgevolg is er ook weinig sprake geweest van een politisering van de Angolese bevolking na de onafhankelijkheid, al zijn er enige positieve resultaten aan het onderwijsfront geboekt. Het overgrote deel van de Angolese bevolking is slechts bezig met overleven in een door oorlog geteisterd land, dat in een economisch moeilijke situatie verkeert. Daar komt bij dat Angola een zeer groot land is met verschillende bevolkingsgroepen, die ieder hun eigen taal spreken.

Eind vorig jaar besloot president dos Santos, die bijzondere volmachten had gekregen van het Centrale Comité van de MPLA, het Volkscongres, dat gepland was voor december 1982, uit te stellen totdat er een noodplan zou zijn opgesteld. Op de achtergrond speelde ook mee dat er een machtsstrijd woedde in de top van de MPLA.10) Wat de redenen ook mogen zijn, een dergelijke beslissing legde opnieuw de nadruk op centralistisch bestuur.

Internationale positie
Angola’s internationale positie is bijzonder precair. Sedert de onafhankelijkheid heeft Angola zonder onderbreking te maken gehad met het verzet van de UNITA met steun van Zuid-Afrika. Zuid-Afrikaanse en Zaïrese invallen in 1975 droegen verder bij tot destabilisering. De Zuid-Afrikaanse inval in 1981 en de bezetting sedertdien van een deel van Angolees grondgebied hebben de situatie nog verslechterd. Niet alleen moesten de Angolese troepen nu ook de Zuid-Afrikanen het hoofd bieden, maar ook de activiteiten van de UNITA namen geweldig toe met de Zuid-Afrikaanse ruggesteun.

De UNITA is vooral actief in de provincies Huambo, Bié en Benguela. Ondanks de groeiende kracht van de UNITA heeft de Angolese regering stelselmatig geweigerd met de UNITA te onderhandelen over de vorming van een ‘regering van nationale eenheid’. De Zuid-Afrikaanse agressie heeft Angola veroordeeld tot militaire afhankelijkheid van het buitenland. Cubaanse militairen en militaire adviseurs uit Oost-Duitsland en de Sovjet-Unie staan de Angolese troepen bij.

Slechts een regeling van de kwestie Namibië zal Angola kunnen bevrijden van de Zuid-Afrikaanse bezettingsmacht in het zuiden. Daarmee zou ook de UNITA sterk verzwakken, al kan niet ontkend worden dat de UNITA een zekere steun onder de bevolking heeft. Een regeling van de kwestie Namibië lijkt echter ver weg. De Verenigde Naties en vooral de Verenigde Staten blijken niet bereid Zuid-Afrika te dwingen zich terug te trekken uit Namibië, alle mooie woorden ten spijt. Ook de onderhandelingen tussen Angola en Zuid-Afrika lijken van de kant van Zuid-Afrika slechts te dienen als manoeuvre om tijd te winnen. Bij het gesprek in februari verwaardigde de Zuid-Afrikaanse regering zich zelfs niet om een minister te sturen, wat wel duidelijk maakt hoe serieus Zuid-Afrika deze onderhandelingen ziet.

Intussen probeert Angola zijn betrekkingen met West-Europa te verbeteren, in het bijzonder met Groot-Britannië en Portugal. Angola heeft ook de wens te kennen gegeven zich te associëren met de Europese Gemeenschap (via de Conventie van Lomé). Om zijn economische positie te versterken werkt Angola samen met verscheidene andere landen in zuidelijk Afrika in de Conferentie voor de Coördinatie van de Ontwikkeling in Zuidelijk Afrika (SADCC). Angola is potentieel financieel onafhankelijk door zijn olievoorraden. Wel is Angola voor het winnen van die olie afhankelijk van buitenlandse bedrijven in verband met de technologie.

Economische ontwikkeling
Angola bezit het trieste record van economische stagnatie in de jaren ’70: van 1970 tot 1980 daalde het BNP per hoofd van de bevolking met 9,6%. In 1980 kwam er een ommekeer in deze trend en steeg het BNP per hoofd met 1,7%.11 Overigens dienen statistische gegevens over Angola met de nodige argwaan worden bekeken, aangezien statistieken in Angola geheim zijn, en ze dus meestal schattingen betreffen. De Angolese economie drijft wat betreft haar internationale positie op de uitvoer van olie en, in veel mindere mate, van diamanten. Zonder zijn olierijkdommen zou Angola zich in een zelfde trieste economische situatie bevinden als landen zoals Vietnam of Cambodja. Onlangs werden naast olie ook grote fosfaatvoorraden ontdekt in Angola’s olieprovincie Cabinda. De daling van de olieprijzen werkt echter in het nadeel van Angola, waardoor het in 1982 voor het eerst een betalingsbalanstekort had.

De economische ontwikkeling heeft uiteraard veel te lijden van de voortdurende oorlogssituatie. De Zuidafrikaanse bezetting van gebieden in het zuiden en de voortdurende aanvallen dwingen Angola veel geld en mankracht aan defensie te besteden. Ook de Cubaanse troepen in Angola moeten door Angola betaald worden, zodat alles bij elkaar een 25% van de Angolese overheidsgelden naar defensie gaat, een bedrag dat overeenkomt met 50% van de verdiensten uit export.12) Ernstiger nog is het feit dat Angola door de oorlogssituatie voor een groot deel de controle over de economie heeft verloren.

Landbouw
In het centrale hoogland, ooit Angola’s belangrijkste landbouwgebied, is de landbouw ernstig verstoord door de oorlog en droogte. In dit gebied was de landbouw grotendeels in handen van kleine, zelfstandige boeren, die door de oorlog en de droogte massaal moesten vluchten. Zo’n 650.000 mensen vluchtten, van wie 40% kinderen.13)

Toch is het falen van de landbouw - ook elders in Angola - niet uitsluitend te wijten aan de oorlog of droogte. Een slechte distributie van landbouwproducten en een gebrekkige aanvoer van consumptieartikelen, zaaigoed, werktuigen, enzovoorts zijn minstens zo belangrijke factoren. Het gebrek aan contact tussen de top (regering en partij in Luanda) en de basis is hier voor een groot deel de oorzaak van. Het plannen van bovenaf zonder dat er voldoende ‘feed-back’ was vanaf de basis leidde ertoe dat vele projecten niet aansloten op de plaatselijke behoeften. Daarnaast leidden bureaucratie en corruptie tot vertragingen bij de uitvoering van de plannen.

De MPLA zag de problemen wel in, en na het landbouwcongres van 1978 werden officieel ook individuele boeren en kapitalistische bedrijven in de planning betrokken. Omdat het vervoer in Angola een geweldig probleem vormde, zou ernaar gestreefd worden dat elke provincie zelfvoorzienend zou zijn. Rond de grote steden zouden landbouwgebieden komen, zodat de levensmiddelen niet meer over grote afstanden vervoerd zouden hoeven worden.14) Ook hier is echter weinig van terechtgekomen.

De planning vanuit Luanda bleef te veel ideologisch gekleurd en zij hield te weinig rekening met een aantal praktische gegevenheden. Zo werd te weinig rekening gehouden met het feit dat de bevolking op het platteland weinig gepolitiseerd was en dus niet vanzelfsprekend enthousiast werd voor de plannen uit Luanda. De kleine zelfstandige boeren uit het centrale hoogland bijvoorbeeld voelden niets voor de vorming van coöperaties. Zij richtten slechts in naam coöperaties op, om gebruik te kunnen maken van de geboden kredietfaciliteiten.

Een tweede strategische fout in de planning vanuit Luanda was het mikken op grote landbouwprojecten. Voor dergelijke grote projecten ontbreekt vooralsnog in Angola het kader. Ook het nationaliseren en in stand houden van de grote koffieplantages bleek een grote fout. Vergeten werd dat het overgrote deel van de plantagearbeiders was weggetrokken van de plantages en was teruggekeerd naar de streken waar zij vandaar kwamen. Het binnenhalen van de koffieoogsten werd daardoor een geweldig probleem vanwege het transport van de honderdduizenden arbeiders en hun voedselvoorziening.

Industrie
De Angolese industrie kampt nog steeds met een gebrek aan arbeidsdiscipline en een gebrekkige planning. Onderdelen en grondstoffen komen vaak niet op tijd aan, waardoor hele fabrieken tijden stilliggen. Een probleem daarbij vormt de geringe capaciteit van de haven van Luanda, wat op zich zelf ook (voor een deel) weer een gevolg is van een lage productiviteit van de havenarbeiders. Vele scheepvaartmaatschappijen maken echter schaamteloos misbruik van de situatie in de haven van Luanda. Met opzet sturen zij vaak vracht naar Angola in meerdere kleine schepen in plaats van in één groot schip. Zo zijn zij ervan verzekerd dat een paar van die schepen niet onmiddellijk gelost kunnen worden. Voor de vertragingen die ontstaan betaalt Angola zeer grote boetes.15)

Een tweede probleem is het grote gebrek aan lager en middenkader. Economische planning wordt daardoor bijna ondoenlijk. Nog steeds is het productiepeil van de Angolese industrie niet terug op het peil van 1973.

Visserij
Ook de visserij heeft zich nog niet hersteld van de schade die zij in de onafhankelijkheidsstrijd leed. Een groot gedeelte van de visverwerkende industrie werd verwoest, en een groot deel van de vissersvloot verdween vol met vluchtelingen naar het buitenland. De buitenlandse vissersschepen (vooral uit de Sovjetunie) dreigen zoveel vis te vangen, dat de visstand in de Angolese wateren ernstig bedreigd wordt. De Europese Gemeenschap heeft gelden beschikbaar gesteld voor de wederopbouw van de Angolese visserij.

Conclusie
De conclusie dringt zich op dat de oorlog wel een belangrijke factor is in de verslechtering van de economische situatie, maar dat de MPLA-regering door haar centralistische structuur die niet vanzelfsprekend de steun van de bevolking had, en door het gebrek aan kader niet in staat is geweest zodanige oplossingen aan te dragen. Dat de koloniale economie werd getransformeerd ten behoeve van Angola zelf.

Het feit dat er nauwelijks gepoogd is de individuele boeren in het ontwikkelingsproces te betrekken en de veronachtzaming van de voedselvoorziening zijn onvergefelijke fouten. Een centralistische planning hoeft op zich zelf niet slecht te zijn. Gezien de grote problemen in Angola zijn een sterke centrale overheid en centrale planning waarschijnlijk zelfs aan te bevelen, maar deze centrale overheid dient dan te kunnen rekenen op een minimum aan loyaliteit bij ambtenaren en bevolking. De MPLA heeft die nog niet kunnen verwerven.

Noodplan
Hoopgevend is dat nu ook tot de Angolese top door begint te dringen dat er grote fouten zijn gemaakt. De Angolese regering heeft een economisch noodplan opgesteld om de ernstige economische situatie en de oorlog het hoofd te bieden.16)

Ten aanzien van de landbouw geeft de Angolese minister van Planning Lopo do Nascimento volmondig toe dat het fout is geweest de voedselvoorziening en de individuele boeren te vergeten. In het noodplan krijgen de landbouw en vooral de voedselvoorziening (ook de voedseldistributie) een hogere prioriteit. ten koste van de industrie. De uitbreiding van het aantal staatsbedrijven in de landbouw zal slechts langzaam verdergaan, omdat deze bedrijven veel complexer zijn qua management en techniek en dus grotere investeringen vragen. Om individuele boeren tot het telen en verkopen van voedselgewassen te bewegen zal met een prijsbeleid gewerkt worden en niet met dwang.

Lopo de Nascimento ziet ook in dat de infrastructuur moet worden verbeterd. opdat de boer zijn zaaigoed en werktuigen op tijd krijgt en zijn producten na de oogst vlot van de hand kan doen. Aangezien de boeren alleen iets aan geld verdienen hebben als ze ook wat voor dat geld kunnen kopen, dienen er ook consumptiegoederen beschikbaar te komen op het Angolese platteland.

Coöperatievorming wordt niet verplicht maar zij zal wel worden gestimuleerd. De staat zal slechts de inkoop van koffie, mais en vlees in eigen hand houden, voor andere producten wordt gerekend op particulier initiatief. Gezien de beperkte scholing van de Angolese plattelandsbevolking zal in de landbouw slechts op bescheiden schaal van moderne technologie gebruik gemaakt worden.

De planning wordt volgens het noodplan nog verder gecentraliseerd. Men gaat niet meer per ministerie plannen, maar integraal. De voedselvoorziening bijvoorbeeld wordt nu integraal gepland: landbouw, visserij. voedingsmiddelenindustrie en distributie (transport) tezamen in één plan. Alle bedrijven die direct voor de strijdkrachten werken komen onder militaire discipline. (Staken was al verboden).

Wat betreft de prioriteiten die het noodplan stelt lijkt het nieuwe plan als ontwikkelingsplan een verbetering. Het valt te hopen dat de Angolese overheid het Angolese volk ervan kan overtuigen dat er nu echt gewerkt gaat worden aan een oplossing van de problemen. Verder is het te hopen dat de MPLAregering ondanks de bureaucratie en corruptie de plannen zal weten uit te voeren.

Balans
Het is duidelijk dat Angola nog weinig bereikt heeft van de vier globale doelstellingen die aan het begin van dit verhaal genoemd werden.

1. Het koloniale bestuursapparaat is overgenomen en veranderd in een centralistische staatsstructuur, die niet geworteld is in een nationale gemeenschap en cultuur. De regering en partij worden vrijwel uitsluitend gedragen door het kader, dat slechts 5% van de bevolking uitmaakt en niet in staat is gebleken als schakel te fungeren tussen MPLA en bevolking.

2. Vooral ten aanzien van de overname van het koloniale economische apparaat en de verandering daarvan heeft de MPLA tot nu toe gefaald. De veronachtzaming van de voedselvoorziening en individuele boeren en de voortzetting van de grote plantages zijn strategische fouten geweest. Ook de industriële planning is op weinig uitgelopen, voor een deel door gebrek aan steun van de arbeiders aan de centrale overheid.

3. Wat betreft zijn internationale positie heeft Angola het grote ongeluk aan Namibië te grenzen. De Zuid-Afrikaanse bezetting van Namibië maakte dat het onafhankelijke Angola nooit een stabiele zuidgrens heeft gehad. Economisch is Angola onafhankelijk, tenminste wat de financiën betreft.

4. Tegenover de troepen uit het economisch en industrieel veel sterkere Zuid-Afrika is Angola niet in staat geweest zijn eigen defensie te organiseren. Daardoor is Angola afhankelijk gebleven van buitenlandse militaire steun.

Punt 3 en 4 van deze negatieve ‘score’ kunnen slechts geweten worden aan de internationale situatie in zuidelijk Afrika en vooral aan de Zuid-Afrikaanse agressie en de passieve houding van het Westen. Punt 1 en 2 zijn evenwel voor een deel te wijten aan de MPLA, al moet gezegd worden dat het de MPLA wel erg tegenzat. We zagen dat Angola in de eerste plaats de onafhankelijkheid verwierf door de revolutie in Portugal, terwijl de bevrijdingsbewegingen nauwelijks in een situatie waren om het land over te nemen. Het overgrote deel van de bevolking was weinig of niet gepolitiseerd en er bleef een zeer groot gebrek aan geschoold kader bestaan. De MPLA erfde een economie in chaos en heeft voortdurend oorlog moeten voeren. Ten slotte: zeven jaar onafhankelijkheid is een zéér korte tijd om een land op te bouwen, zeker in genoemde omstandigheden.

Summary
Bert Ernste gives a picture of the economic and political problems of Angola after independence (1975). He points to the difficult point of departure at the time of decolonisation (divisions between liberation movements and in the MPLA, economic chaos). The South African-backed resistance of UNITA is not the only reason for the continuing socio-economic difficulties and lack of political mobilisation. The emphasis on a central planning system and a centralised state structure should be considered too.

Noten
1.South. maart 1983, blz. 34.
2. In Bert Ernste, When is a liberation movement to be called progressive, A case-study: The SWAPO of Namibia, scriptie, Amsterdam, 1980, wordt een poging gedaan om een ‘maatstaf’ te ontwikkelen om dergelijke tegenstellingen al tijdens de bevrijdingsstrijd te ontdekken.
3. Walter Rodney, How Europe underdeveloped Africa, London, Bogle - L’Ouverture en Dar es Salaam, Tanzania Publishing House, 1972; Chinweizu, ‘The African condition: morning yet on creation day’, in South, maart 1983, blz. 34-5. 4. Chinweizu a.w blz. 34. 5. Chinweizu, a.w. blz. 35. 6. Bettina Decke, ‘Angola’ in: Peter Ripken (cd.), Südliches Afrika. Berlin, Wagenbach, 1978, blz. 43-79, blz. 54 e.v.; Johan van Kesteren, ‘Angola’ in: Socialisme in de derde wereld, Anti-Imperialisme Cahier, nr. 11, blz. 13-34. blz. 13. 7. Bettina Decke, a.w. blz. 60; Johan van Kesteren, a.w., blz. 13. 8. Johan van Kesteren a.w., blz. 26. Hij vermeldt evenwel zijn bron niet. 9. Le Nouvel Observateur, Atlaseco, 1982. 10. The Guardian 16 juli 1982; Quarterly Economic Rview of Ango1a, Guinea Bissau, Cape Verde, São Tomé / Príncipe nr. 2 1983. blz. 7. 11. Le Nouvel Observateur. Atlaseco. 1982. 12. Africa Now, april1983. 13. The Guardian (US) 16 februari 1983. 14. Johan van Kesteren, a.w., blz. 19. 15. ‘Angola em busca de rumo’, bijvoegsel bij Expresso, 7 november1981. 16. Beatriz Bissio e Carlos Castilho. ‘Um plano de emergência em tempo de guerra’ in: Cadernos do Terceiro Mundo. mei 1983 jrg. VI, nr. 53, blz. 63-67.

Overige literatuur
D. K. Fieldhouse The colonial empires New York, Dell Publishing Co., second edition, 1982.
Eduardo de Sousa Ferreira, Portuguese colonialism, Freiburg, Aktion Dritte Welt, 1972.
Carlos Dugos Descolonização Portuguesa, O malogro de dois planos, Edições Acrópole Lda., 1975.

Meer Afrika | Index artikelen | Contact