British flag  Bandeira brasileira
Plaatje familiewapen De Munnick

Plaatje vlag West Papua

West Nieuw-Guinea: Vergeten Kolonie

Bert Ernste

NRC Handelsblad, 1 oktober 1983

Vandaag is het 21 jaar geleden dat Nederland afstand deed van Nederlands Nieuw-Guinea. Op 1 oktober 1962 werd ‘ons’ Nieuw-Guinea overgedragen aan een tijdelijke VN-bestuur, dat vervolgens 7 maanden later West Nieuw-Guinea overdroeg aan Indonesië.

Hoeveel mensen zouden nog weten dat Nederland 13 jaar lang vast hield aan Nieuw-Guinea las kolonie nadat we de rest van Nederlands-Indie waren kwijt geraakt? Hoeveel Nederlanders bekommeren zich nog om het lot van de bewoners van West Nieuw-Guinea, nu West-Irian of West-Papua genoemd? Toch is het nog niet zo lang geleden dat Nederland de verantwoordelijkheid opeiste voor de papoea’s van Nederlands Nieuw-Guinea. En de gebeurtenissen in West-Irian schreeuwen om onze aandacht. Ondanks de censuur die Indonesië aan de berichtgeving oplegt, komen er regelmatig onthutsende berichten uit West-Irian.

Toen het duidelijk werd dat Nederland geen steun had in de wereld (en met name van de Verenigde Staten) voor het vast houden aan West Nieuw-Guinea als kolonie tegenover de aanspraken van Indonesië, moest Nederland wel gaan onderhandelen. Nederland bedong nog dat de papoea’s zich in een referendum zouden mogen uitspreken voor of tegen aansluiting bij Indonesië. Vanaf het begin was echter duidelijk dat dit referendum geen echte vrije keuze voor de papoea’s zou inhouden. De overeenkomst stelde slechts dat het referendum door Indonesië gehouden zou moeten worden “in overeenstemming met de internationale praktijk” zonder verdere uitleg wat dat moest inhouden. De Verenigde Naties kregen slechts een adviserende en ondersteunende rol en geen daadwerkelijke toezichthoudende. Al tijdens de periode van het bestuur door de VN namen de Indonesiërs de touwtjes in handen.

De VN-troepen bestonden slechts uit 1537 manschappen, veel te weinig om een zo groot gebied te kunnen controleren. De ongeveer 1500 Indonesische parachutisten die in de Nederlandse tijd in West-Irian geland waren werd toegestaan te blijven om de politie bij te staan. De VN bracht ook veel te weinig ambtenaren mee om daadwerkelijk het bestuur uit te oefenen. Aangezien vrijwel alle Nederlanders waren vertrokken werd het bestuur aangevuld met Indonesiërs. Alles bij elkaar was er onder de VN-v1ag reeds sprake van een Indonesisch bestuur. Om daarvan een voorbeeld te noemen (er zijn er vele): in december 1962 beklaagde de Regionale Raad van Biak-Numfur zich over de onderdrukking van vrijheidsrechten en vroeg om een vo1ksstemming in 1964 onder supervisie van de VN. Onmiddellijk probeerden Indonesische ambtenaren in dienst van de VN de verklaring gewijzigd te krijgen. Toen dat niet lukte werd de Raad gedwongen de verklaring geheel in te trekken en een loyaliteitsverklaring met Indonesië te tekenen.

Toen Indonesië op 1 mei 1963 zelf het bestuur over West-Irian op zich nam, werd de situatie nog slechter voor de papoea’s. Al op 2 mei, een dag na de overdracht, werden in Jayapura (het voormalige Hollandia) schoolboeken en papoeavlaggen verbrand onder toezicht van de Indonesische minister van cultuur mevrouw Rusiah Sardjono. Op 3 mei werd de in de Nederlandse tijd gecreëerde en gekozen Nieuw-Guinea Raad vervangen door een door Indonesië benoemde Regionale Volksvergadering, volgens het Indonesische principe van geleide democratie. Geen van de papoeavertegenwoordigers in de Nieuw-Guinea Raad was lid van de Regionale Volksvergadering. Politieke activiteiten van papoea’s werden verboden, alleen erkende Indonesische politieke partijen waren toegestaan.

In 1964 kondigde premier Sukarno van Indonesië aan dat een volksstemming over de aansluiting bij Indonesië niet meer nodig was, omdat “het hele volk van West-Irian pro Indonesië was”. Sukarno durfde dit mede te doen omdat hij het Indonesische lidmaatschap van de VN had opgezegd. Het militaire bewind van generaal Suharto (eind 1965 aan het bewind gekomen) besloot echter dat Indonesië weer lid moest worden van de VN en in 1967 kondigde hij aan dat de volksstemming in West-Irian toch door zou gaan.

Het referendum van 1969 was overduidelijk bedrog. Van one man, one vote was geen sprake, dat kon niet volgens Indonesië. Daarom werden er 1025 kiesmannen aangewezen (niet gekozen), verdeeld over acht regionale raden. Lang niet alle lagen van de bevolking waren in deze raden vertegenwoordigd, alleen al door het feit dat slechts vertegenwoordigers van officieel toegestane partijen in de raden kwamen. De anti-Indonesische oppositie was dus al buiten de volksstemming gehouden. Desalniettemin moesten de Indonesiërs nog hun toevlucht nemen tot intimidatie van de kiesmannen om de volksstemming, of wat daar van over was, tot een unaniem besluit voor aansluiting bij Indonesië te brengen.

Obstructie door Indonesië maakte dat de delegatie van de VN die kwam kijken of het referendum eerlijk verliep, maar nauwelijks zijn werk kon doen. Zo had de VN bijvoorbeeld geen inzicht in de criteria volgens welke de kiesmannen waren benoemd. Desondanks bevatte het. rapport van de VN-missie genoeg grond voor de VN om de volksstemming als bedrog te bestempelen. De VN-delegatie schreef onder meer: “De petities tegen aansluiting bij Indonesië, de gevallen van onlusten in Manokwari, Enarotali en Waghte, de aantallen mensen die vluchten naar dat deel van het eiland dat door Australië wordt bestuurd, en het bestaan van politieke gevangenen ( . . . ) tonen aan dat er ongetwijfeld elementen onder de bevolking van West-Irian zijn, die zeer voor onafhankelijkheid zijn.” Verder schreef de VN-delegatie dat de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van beweging en de vrijheid van vergadering niet gewaarborgd waren door Indonesië en “het (Indonesische) bestuur oefende voortdurend een sterke politieke controle uit over de bevolking”.

De wereld was echter niet geïnteresseerd in het lot van de papoea’s en accepteerde in de Algemene Vergadering van de VN de ‘volksstemming’ in West-Irian als de vrije keuze van de papoea’s zoals voorzien in de verdragen.

Sindsdien is de berichtgeving over West-Irian schaars. Gedeeltelijk komt dat door de Indonesische censuur, gedeeltelijk doordat de gebeurtenissen rond Oost-Timor het nieuws uit West-Irian overschaduwen. Het belangrijkste is echter het gebrek aan interesse. De berichten uit West-Irian zijn vrijwel zonder uitzondering triest. De papoea’s worden volgens de berichten steeds meer buitenlanders in hun eigen land. Toegegeven: ook Nederland had vele jaren de ontwikkeling van de papoea’s verwaarloosd, maar onder druk van de internationale opinie was er in de jaren ’50 een haastig, maar omvangrijk ontwikkelingsprogramma tot stand gekomen gericht op onafhankelijkheid in 1970 van West-Irian of liever gezegd West-Papua, want dat is de naam die de meeste papoea’s liever hebben in plaats van de Indonesische benaming Irian Barat.

Onder Indonesisch bestuur is daar weinig van overgebleven. Steeds meer zijn papoea’s verdrongen door immigranten uit de rest van Indonesië. In de olie-industrie en in de mijnbouw werken steeds minder papoea’s. Vele papoea’s zijn van hun land verdreven om plaats te maken voor immigranten uit de dichtbevolkte gebieden van Indonesië als Java, Madoera en Bali.

Volgens schattingen zouden er al 300 duizend tot een miljoen immigranten gevestigd zijn in West-Irian. Er zouden plannen bestaan om 9 miljoen Javanen naar West-Irian te laten emigreren. Als dat zo ver komt, zouden de kleine miljoen papoea’s een minderheid worden in hun eigen land (als ze dat niet al zijn). Het is nu al zo dat de steden in West-Irian een zeer Indonesisch aanzien hebben en dat er weinig te zien is van de papoeacultuur, die Melanesich is.

Niet ontkend kan worden dat er sprake is van economische ontwikkeling in West-Irian. Oliewinning en mijnbouw, houtwinning en landbouw zijn alle sterk ontwikkeld in de Indonesische tijd. Alleen plukken de papoea’s daar de vruchten niet van. Integendeel, onteigening zonder fatsoenlijke compensatie, gedwongen verhuizing - in een aantal gevallen naar ongezonde streken - dat zijn voor de papoea’s gevolgen van de ‘ontwikkeling’. In het geval van de houtwinning is er zelfs sprake van dwangarbeid op grote schaal door de Asmatbevolking. (zie: ‘Papoea’s slachtoffers van grof spel’ van de Werkgroep Nieuw-Guinea, Deventer 1983).

Niet verwonderlijk is dat op vele plaatsen de papoea’s in verzet kwamen tegen het Indonesische bewind, in veel gevallen slechts bewapend met pijl en boog. De grootste opstand (in de Vogelkop) dateert al van 1965 en in 1967 riepen de Arfakleiders Lodewijk en Barend Mandatjan een Vrije Papoea Staat uit in de Vogelkop. Na de ‘volksstemming’ en de goedkeuring daarvan in de VN gaf de OPM (Organisasi Papua Merdeka, Organisatie voor een Vrij Papua) in 1971 een onafhankelijkheidsverklaring uit. De OPM voert nu een guerrillaoorlog tegen de Indonesiërs. De OPM beweert een kwart van West-Irian onder controle te hebben, terwijl het Indonesische leger slechts 10% van het grondgebied zou beheersen. De OPM zou beschikken over 30000 activisten, verspreid over het land.

Het Indonesische leger beantwoord de OPM-acties op de wijze die bekend is uit Oost-Timor. Hele dorpen worden met de grond gelijk gemaakt en vele papoea’s worden gedood door grondtroepen of luchtaanvallen. Vaak zijn burgers het slachtoffer, omdat de guerrilla’s de Indonesische troepen te snel af zijn. Op 11 augustus jongstleden berichtte deze krant dat het Britse Genootschap tegen Slavernij het aantal vermoorde papoea’s sinds 1962 op minstens 200.000 stelt. Een enorm aantal, zeker als we bedenken dat de papoeabevolking van West-Irian slechts een kleine miljoen zielen telt.

Er is dus reden genoeg om ons zeer kwaad te maken op Indonesië. Het gaat tenslotte om een voormalige Nederlandse kolonie en een door Nederland gesloten verdrag dat voorzag in het recht van zelfbeschikking voor de papoea’s van West-Irian. Dat recht op zelfbeschikking is door Indonesië met voeten getreden, evenals de mensenrechten in West-Irian. Als zodanig is de eenvoudige waarheid dat ‘ons’ Nieuw-Guinea opnieuw gekoloniseerd is door Indonesië. Voeg daarbij wat er in Oost-Timor gebeurt en in de rest van Indonesië en Nederland heeft ruim voldoende redenen om de ontwikkelingshulp aan Indonesië stop te zetten. In het geval van Suriname, waar Nederland veel minder (economische) belangen heeft is de Nederlandse regering veel principiëler. Ten aanzien van Indonesië viert de hypocrisie hoogtij. En slechts 21 jaar gelden beweerde de Nederlandse regering nog dat Nederland het zo goed voor had met de papoea’s.

Bronnen voor dit artikel onder meer: TAPOL, West Papua: ‘The obliteration of a people’, London 1983.

Meer West Papua | Meer koloniale geschiedenis | Contact