British flag  Bandeira brasileira
Plaatje familiewapen De Munnick

Foto'tje kop uil

Is het zwarte continent nu echt verloren?

Bert Ernste

NRC Handelsblad 20 april 1989, nu met Live 8 (juli 2005) weer actueel

De meeste landen van Afrika bevinden zich in een zorgwekkende vicieuze cirkel: grote buitenlandse schulden, een productieapparaat dat niet in staat is de economische groei bij te houden, gebrek aan kapitaal om die groei te initiëren en in het algemeen bestuurd door regimes, die niet in staat zijn de problemen aan te pakken. De economische herstelplannen, die de Wereldbank en het Internationale Monetaire Fonds hebben opgesteld, zijn er vooral op gericht om het huishoudboekje van de staat in orde te brengen. Op den duur moet daardoor geld vrijkomen voor productieve investeringen, maar op de korte termijn veroorzaakt dit sociale spanningen doordat allerlei subsidies, onder andere op levensmiddelen, worden afgeschaft. De eerste levensbehoeften worden daardoor duurder en vele bedrijven kunnen het zonder subsidies niet meer bolwerken.

Zelfs de landen die zich houden aan de voorschriften van de internationale economische instellingen (inmiddels een groot aantal) hebben nog steeds een tekort aan kapitaal. Ondanks stringente regels voor de valuta-export van Afrikaanse landen, verdwijnt veel geld via de zwarte geldmarkten. Uit de arme landen van Afrika. verdwijnt bovendien meer geld naar de industriële wereld dan er binnenkomt, alle oproepen om meer financiële steun ten spijt.

Bovendien is er geen garantie dat vrijkomende gelden in productieve investeringen worden gestoken. Vele Afrikaanse regeringen hebben te weinig greep op de economie, en in de meeste landen vormen de ondernemers een zwakke groep De oplossingen moeten worden gezocht op het gebied van regionale samenwerking, nationaal beleid en buitenlandse hulp.

Regionaal
Vrijwel alle landen van Afrika zijn qua omvang en bevolkingsaantal te klein om te kunnen bestaan van de eigen, interne markt. Zelfs Nigeria met zijn potentieel aan olierijkdom slaagt er niet in een autonome economische ontwikkeling op gang te brengen. Economische integratie, ofwel regionale samenwerking is dan ook een noodzaak voor Afrika. Dat dit wordt erkend blijkt wel uit het grote aantal regionale samenwerkingsverbanden in Afrika, maar de resultaten zijn tot dusverre mager In de meeste gevallen verloopt de samenwerking moeizaam doordat er grote onderlinge verdeeldheid heerst. Het is de regionale organisaties van Afrika nog niet gelukt de traditionele patronen te doorbreken. De ontwikkelingslanden voeren vooral handel met de industrielanden in plaats van met elkaar (Ook wat landbouwproducten betreft). Die industrielanden betalen nu eenmaal met harde valuta, die overal besteedbaar is, terwijl arme landen niet over voldoende deviezen beschikken.

De Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (Economic Community of West African States, ECOWAS of Communeauté Économique des États d’Afrique de l’Ouest, CEDEAO) kampt bijvoorbeeld met het gegeven dat de Franstalige landen die lid zijn van ECOWAS, tevens lid zijn van de Franczone, wat inhoudt dat hun munteenheid aan

de Franse franc is gekoppeld. Dat zou hun nationale munt, de CFAfranc, een harde munteenheid moeten maken, inwisselbaar tegen andere harde valuta, maar die convertibiliteit is slechts theoretisch. De koppeling van de CFAfranc aan de Franse franc betekent echter wel dat het monetaire beleid van die landen in wezen in Parijs wordt uitgestippeld, waardoor de betrokken landen niet kunnen devalueren, wanneer dat nodig is.

Dit is een van de oorzaken dat Ivoorkust niet kan concurreren met cacaoproducerende landen in Azië. President Babangida van Nigeria heeft tijdens zijn voorzitterschap van ECOWAS herhaaldelijk geprobeerd zijn Franstalige collega’s te bewegen een meer Afrikaanse koers te varen, los. van Frankrijk, maar tot dusverre had dit geen resultaat.

De Douane en Economische Unie van Centraal Afrika (Union Douanière et Économique de l’Afrique Centrale, UDEAC) was al evenzeer verdeeld gedurende de 24 jaar van haar bestaan. Nu pas, onder druk van de steeds groter wordende economische crisis, lijken de zes lidstaten bereid hun ideologische en politieke geschillen opzij te zetten. Organisaties als de Preferential Trade Area of East and Southern Africa (meestal aangeduid met PTA), waarvan vijftien landen lid zijn en de negen landen tellende Southern African Development Co-ordination Conference (SADCC) hebben wat meer succes geboekt, maar ook hier komt de samenwerking slechts moeilijk op gang.

Nationaal beleid
Wat het nationale beleid betreft kan men generaliserend zeggen dat vrijwel alle arme landen van Afrika zwakke regimes hebben, die onvoldoende steun vinden bij de bevolking. Verschillende groepen strijden om de macht, niet omdat zij het land anders willen besturen, maar omdat zij met die macht hun eigen groepering kunnen bevoordelen. Deelbelangen staan meestal voorop. Vele landen in Afrika hebben nog steeds te maken met gewapend verzet. In Ethiopië strijden de provincies Eritrea en Tigray om de autonomie en in Soedan vechten de Zuid-Soedanezen tegen overheersing door het noorden. In Oeganda, Somalië en Tsjaad zijn rebellen nog steeds actief, en in Angola en Mozambique woedt al dertien jaar een (door Zuid-Afrika aangewakkerde) burgeroorlog.

Op die manier is het vrijwel onmogelijk om een economisch beleid te voeren, terwijl dat toch is van essentieel belang is.

De ontwikkeling van Afrika kan uiteindelijk alleen maar komen uit Afrika zelf. Een Westerling die dat zegt, krijgt al gauw het verwijt ontwikkelingslanden te willen veroordelen tot eeuwige armoede. Maar het mag overduidelijk zijn dat echte ontwikkeling alleen mogelijk is door een eigen, interne dynamiek. Of zoals de Nigeriaanse schrijver Chinweizu het verwoordt: “De voornaamste obstakels voor ontwikkeling zijn dat de elites van de Derde Wereld niet die autonome wil tot industriële ontwikkeling hebben, die de kapitalistische pioniers van het Westen motiveerde, en dat die elites niet de angst hebben voor een invasie van het Westen, die de Sovjet-Unie bracht tot haar draconische strategie voor een socialistische industrialisatie. (...) De elites van de Derde Wereld moeten accepteren dat nationale industriële productiviteit de enige zekere bron van nationale welvaart en macht is.”

Tot dusverre is geen enkele Afrikaanse leider erin geslaagd een echt ontwikkelingsbeleid op poten te zetten en er zijn weinig aanwijzingen dat dit staat te gebeuren. Het overheidsapparaat is bovendien meestal te zwak (door vriendjespolitiek of corruptie), om een samenhangend beleid te kunnen uitvoeren.

Buitenlandse hulp kan niet meer zijn dan een middel. Het is echter treurig dat dit middel aan alle kanten te kort schiet. Er gaat meer geld uit de arme landen van Afrika naar de rijke landen, dan andersom. Om de schulden te kunnen terugbetalen moeten Afrikaanse landen investeringen doen die zijzelf niet kunnen opbrengen en die de industrielanden niet willen verstrekken. De leiders van de industrielanden bewijzen slechts lippendienst aan de oplossing van de problemen van de Derde wereld. Maatregelen zijn er slechts mondjesmaat.

Troost

Moeten we Afrika dan maar opgeven? Alles duidt erop dat Afrika gewoon failliet is. Er is maar een troost: zulke stellige waarheden bestaan niet in sociale wetenschappen als economie, sociologie en politicologie, waarom het hier gaat. Het is mogelijk dat kleine stapjes, kleine verbeteringen op nationaal, regionaal en internationaal niveau op den duur cumulatief werken, en, waarschijnlijk eerst onopgemerkt, een omslag teweegbrengen. Het laatste rapport van de Wereldbank en het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties lijkt daarvoor een een aantal aanwijzingen te bevatten (World Bank en UNDP, Africa’s adjustment and growth in the 1980s, maart 1989). Overigens zijn de gunstige gegevens van dat rapport inmiddels van verscheidene kanten tegengesproken, ondermeer door de Economische Commissie voor Afrika (ECA), gevestigd in Addis Abeba.

Toch moeten we niet bij de pakken neer gaan zitten en wachten op een dergelijke, bijna toevallige ommekeer. De crisis van Afrika gebiedt de industrielanden zicht te beraden op massale hulp. Een soort Marshallhulp* voor Afrika, zoals Europa die na de Tweede Wereldoorlog kreeg van de Verenigde Staten. Die hulp heeft in Europa de wederopbouw geholpen, en bijgedragen tot de geest van samenwerking, die daarvoor nodig was en zelfs de basis gelegd voor de Europese samenwerking. Als we ernst willen maken met een nieuwe internationale economische orde en Afrika niet bij voorbaat willen opgeven, zullen we een dergelijke hulp voor Afrika serieus moeten overwegen.


* Marshall hulp

NRC Handelsblad 16 mei 1989

Mijn artikel ‘Is het zwarte continent nu echt vertoren?’ (NRC Handelsblad, 20 april) is zodanig bekort dat ik de problemen van ‘Marshallhulp’ voor Afrika lijk te negeren. In de oorspronkelijke tekst wees ik op de grote verschillen in de relaties tussen de Verenigde Staten en Europa ten tijde van het Marshallplan en de relaties tussen Afrika en de rijke wereld nu.

Verder maakte ik nog melding van de problemen die vele Afrikaanse landen hebben met het verwerken van dergelijke massale hulp, door zwakke infrastructuur, gebrek aan geschoolde krachten, enzovoorts. Ik heb slechts willen betogen dat de huidige ontwikkelingshulp aan Afrika geen zoden aan de dijk zet en dat we daarom mogelijkheden als ‘Marshallhulp’ voor Afrika serieus moeten overwegen, ondanks de te verwachten moeilijkheden.

Bert Ernste, Utrecht

Meer Afrika | Meer opinie | Contact