British flag  Bandeira brasileira
Plaatje familiewapen De Munnick

Plaatje vlag Moçambique

Moçambique, de problemen van onafhankelijkheid

Bert Ernste

Internationale Spectator maart 1984

Els Boerma: Mozambique, Mogelijkheden en grenzen van een ontwikkelîngsstrategie.
Tilburg, Katholieke Hogeschool, 1983, 163 blz.. + bijl.
Instituut voor Ontwikkelingsvraagstukken, Werkdocument no. 26.

Els Boerma doet in haar boek een verdienstelijke poging het Mozambicaanse streven naar de opbouw van een socialistische samenleving te evalueren vanuit het perspectief van ontwikkelingsstrategieën. Na een (wat lange) historische inleiding (60 blz.) wordt in ruim 20 bladzijden het ontwikkellingsbeleid van de Mozambicaanse overheid geschetst, gevolgd door een evaluatie van dat beleid aan de hand van de dagelijkse praktijk (ruim 70 blz.). Daarbij probeert Boerma een genuanceerde visie naar voren te brengen. Boerma deelt de idealen van de Mozambicaanse overheid inzake de opbouw van een egalitaire samenleving, maar dat houdt niet in dat zij de Mozambicaanse situatie rooskleuriger wil voorstellen dan zij is uit angst om anti-communistische lieden in de kaartte spelen die elke kritiek aangrijpen om socialisme en wat dies meer zij af te kraken (blz. 1). In die opzet is Boerma geslaagd, zij het in soms wat vage en globale termen. Uit Boerma’s analyse blijkt dat er vele parallellen te trekken zijn met Angola (koloniale erfenis, planning van bovenaf, weinig steun van de bevolking, binnenlands verzet dat gesteund wordt door Zuid-Afrika).1)

Jammer is dat Boerma het ontwikkelingsmodel van de Mozambicaanse regering niet ook theoretisch onder de loep heeft genomen. Er is namelijk wel wat aan te merken op de ontwikkelingstheorieën van de Mozambicaanse overheid zoals Boerma die beschrijft. Tussen haakjes: onder invloed van zowel het Engels als Portugees (en andere talen) vervaagt in het Nederlands het onderscheid tussen politiek en beleid, ook in Boerma’s taalgebruik. Zij spreekt over ontwikkelingspolitiek. Mijns inziens ten onrechte.

Het eerste bezwaar geldt de kreet: bij integratie van verschillende sectoren van de economie “is de landbouw de basis van de ontwikkeling, de industrie de leidende factor” (blz. 75). Dat betekent zonder nadere invulling in termen van ontwikkelingsbeleid bijzonder weinig. Een tweede bezwaar is dat het ontwikkelingsbeleid van de Mozambicaanse overheid zoals Boerma dat weergeeft, te weinig concreet is. Zo moet op de lange termijn een zware industrie worden ontwikkeld, “die een beslissende factor zal zijn in de productie, om de breuk met de imperialistische landen te realiseren” (blz. 75-6, 129-30). Hoe zwaar moet die industrie in Mozambique dan zijn? Welk soort producten zijn er nodig, op welke schaal moet je die produceren om dat economisch te doen, is de Mozambicaanse markt daar groot genoeg voor? In dat verband was het interessant geweest als Boerma wat nader was ingegaan op het streven van Mozambique, Angola, Botswana, Tanzania, Zambia, Zimbabwe, Lesotho, Malawi en Swaziland te komen tot een grotere integratie van hun economieën in de Southern African Development Coordination Conference (SADCC) (blz. 124, 155). Het valt bovendien te betwijfelen of het nog wel de zware industrie in de ouderwetse zin is, die voor de economische onafhankelijkheid van een land van belang is. Het gaat mijns inziens om een bredere categorie, namelijk een kapitaalgoederenindustrie, waaronder (enige capaciteit voor) staalproduktie, zware en lichte machine-industrie, elektrische apparaten, elektronica (voor zover nodig), transportmiddelen en dergelijke.

Een derde bezwaar tegen het Mozambicaanse ontwikkelingsbeleid is het idee dat collectieve productie de enige manier is om tot gemeenschappelijke overschotten (surplus) te komen. Boerma’s weergave is als volgt (blz. 77):

“Omdat collectieve productie tot gemeenschappelijke overschotten leidt, is het de enige manier om te komen tot meer geavanceerde productiemethoden en mechanisatie van de landbouw, alsmede van de ontwikkeling van agro-industriële zones op het platteland.” Denken ze in Mozambique werkelijk dat dat de enige manier is? Er zijn natuurlijk legio alternatieven. Zo kan bij individueel landbezit, waar vele Mozambicanen de voorkeur aan geven, sprake zijn van gemeenschappelijk bezit van machines, wederzijdse hulp bij de oogst, inkoop- en verkoopcoöperaties. Ook om te komen tot agro-industriële ondernemingen is collectieve productie niet noodzakelijk. Grote bedrijven blijken overal ter wereld uitstekend samen te kunnen werken met kleine ondernemers of boeren. De prijzen die die bedrijven de toeleveraars bieden zouden dan wel gecontroleerd moeten worden, vooral daar waar de boeren niet georganiseerd zijn in een verkoopcoöperatie die een goede prijs kan bedingen.

Ook de andere motieven voor collectivisering van het platteland in gemeenschapsdorpen die de Mozambicaanse regering aanvoert zijn aanvechtbaar. Het eerste argument is dat bij elkaar wonen het voordeel heeft dat voorzieningen (gezondheidszorg, onderwijs) efficiënter bij de mensen kunnen worden gebracht. Het tweede is dat mensen in dorpen makkelijker te mobiliseren zijn door middel van ideologiseringscampagnes (blz. 83). Zoals Boerma verderop ook zegt had Mozambique lering moeten trekken uit de Tanzaniaanse ervaringen op het gebied van dorpsvorming (blz. 131, 160). In Tanzania waren de dorpen te groot (tot 3000 mensen) en lagen ze te ver weg van de akkers. De bekende agronoom René Dumont pleitte daarom voor een variant op de dorpsvorming: een kemdorp met een aantal sociale voorzieningen en infrastructuur, zoals water, handelsorganisaties, transportmogelijkheden, enz. met daaromheen ‘satellietdorpen’, die dichter bij de landbouwgronden liggen.2) Bij de factoren die Boerma geeft voor de lage deelname aan de collectieve dorpen ontbreekt een verklaring waarom vooral rijkere en oudere Mozambicanen deelnemen aan de gemeenschapsdorpen (blz. 87, 88).

Gezegd moet worden dat een aantal van de theoretische bezwaren tegen het Mozambicaanse ontwikkelingsmodel in Boerma’s analyse van de praktijk wel naar voren komt. Toch nog een aantal punten van kritiek. Op blz. 41-2 voert Boerma gemiste kansen op als verlies van waarden voor Mozambique. De Mozambicaanse arbeiders die in het buitenland werken vormen een ‘gemiste kans’ op waardevermeerdering in eigen land. Hoewel dat in theorie natuurlijk juist is, lijkt het mij wat te ver gaan om dat als verlies te gaan noemen naast concrete zaken als kapitaalvlucht en dergelijke. Als je je gaat verdiepen in de waarden die Mozambique nu had kunnen produceren als de geschiedenis anders was geweest, als bijvoorbeeld de industriële revolutie niet in Engeland was begonnen maar in Mozambique, dan zou je nog veel meer waardeverliezen kunnen bedenken. Het lijkt mij zinniger om nuchter te constateren dat de productiestructuur in Mozambique verstoord is als gevolg van eeuwen Portugees kolonialisme en dat als gevolg daarvan veel onbenutte potentie in het land zit, die er alleen uit kan komen met behulp van veel scholing en investeringen, waardoor een zelfstandige economische groei tot stand kan komen. Tot die tijd dragen de Mozambicaanse arbeiders in het buitenland (als ze hun geld naar Mozambique sturen) alleen maar bij aan de ontwikkeling van Mozambique en is het weinig zinvol om over waardeverliezen te spreken.

Boerma constateert dat Mozambique min of meer een eind heeft gemaakt aan de directe economische afhankelijkheid van het buitenland door de nationalisering van de belangrijkste economische sectoren (blz. 139). Het is de vraag of het nationaliseren van die sectoren voldoende is. Vooral in de zo belangrijke hoogwaardige technologische industrieën (oliewinning en -raffinage bijvoorbeeld) weten buitenlandse / multinationale bedrijven via hun monopolie op technologische kennis vaak hun invloed te behouden. Via de betalingen voor licenties en octrooien komen zij vaak aan geweldige bedragen zonder een meerderheidsaandeel in het kapitaal te hebben. Boerma gaat daar onvoldoende op in (blz. 142-3). Ten aanzien van de handelsafhankelijkheid heeft Boerma gelijk dat het exportpakket van Mozambique redelijk gespreid is over verschillende producten, maar zij vergeet te signaleren dat het wel voornamelijk producten zijn die weinig bewerkt zijn en dus steeds minder waard worden ten opzichte van industrieproducten en olie (blz. 139). Elders stipt zij het probleem wel aan (blz. 151).

Het grootste kritiek is wel dat het boek weinig concreet en te globaal is, zoals hierboven al bleek. Zo is ook Boerma’s kritiek tegen grootschalige eenheden (blz. 130) te algemeen. Er zijn producten die alleen tamelijk grootschalig te maken zijn, terwijl andere producten zich wel lenen voor kleinschalige productie. Het vaker noemen van de productiesectoren waar het om gaat en van de regio’s en regionale verschillen (waar wil de Mozambicaanse regering de industrieën hebben?) zou het boek veel concreter hebben gemaakt. Ook een aantal basisgegevens zoals bevolkingsaantallen, de verdeling van de economisch actieve bevolking over de sectoren van de economie, de bijdrage van de verschillende sectoren aan het bruto nationaal product, hadden niet mogen ontbreken.

Interessant zou zijn om ook meer exacte gegevens te hebben over het gebrek aan kader en het technisch onderwijs in Mozambique, aangezien dat een van de steeds terugkerende problemen van Mozambique is (o.a. blz. 130). Verder zouden dergelijke basisgegevens een aantal beweringen van Boerma in een kader hebben geplaatst, zodat zij geëvalueerd kunnen worden. Een gegeven dat er in 1977 70 verkooppunten van de staatswinkels waren (blz. 70) zegt weinig zonder te weten wat de oppervlakte van Mozambique is, hoeveel steden en stadjes er zijn, enz.

Maar, zoals gezegd, globaal genomen geeft Boerma’s boek een beeld van de problemen bij de opbouw van een socialistische maatschappij in een arm land dat jarenlang gekoloniseerd is geweest. Dat de nieuwe machthebbers daarbij grote fouten maken, is niet te verwonderen.

Sedert Boerma het boek schreef (1982) is er al weer het een en ander veranderd in Mozambique, zij het niet ten goede. De aanhoudende droogte en, recent, grote overstromingen kostten vele mensenlevens. In 6 provincies (van de 11) was de landbouwproductie in 1983 met 70 tot 80 procent gedaald. In de allerdroogste gebieden sterft het vee met honderden per dag.3) Op het vierde congres van het FRELIMO, de enige politieke partij in Mozambique, gehouden in april 1983, werd besloten de individuele boeren een groter aandeel in de investeringen te geven. De grote staatsboerderij CAIL waar Boerma over schrijft (blz. 90) zal worden opgesplitst in kleinere eenheden.4) De wijzigingen in het systeem van distributie (Boerma, blz. 105-112, 157), waaronder een gedeeltelijke reprivatisering van de detailhandel, hebben nog niet tot de gewenste resultaten geleid, gezien een nieuwe wet in Mozambique die lijfstraffen invoerde voor zwarthandelaren. Gevangenisstraffen waarbij de gevangenen een bed en eten krijgen blijken in Mozambique niet te werken. De doodstraf wordt een passende straf gevonden om mensen te straffen die “door hun handelen de dood van anderen veroorzaakten”, bijvoorbeeld door voedsel aan de distributie te onttrekken, zo legde een functionaris uit.5)

Verder heeft Mozambique zich inmiddels verder afgewend van de landen uit het Oostblok en is meer samenwerking gaan zoeken met de Europese Gemeenschap. Mozambique en ook Angola nemen deel aan de onderhandelingen over een nieuwe Conventie van Lomé, het associatieverdrag met de EG.6) (Van het geruisloze lidmaatschap van de COMECON waar Boerma over schrijft op blz. 123 schijnt geen sprake meer te zijn).

De slechte economische situatie van Mozambique heeft er verder toe geleid dat Mozambique steeds minder in staat is de druk van Zuid-Afrika te weerstaan. Zo wees Mozambique onlangs een leider van het ANC (African National Congress een Zuidafrikaanse verzetsbeweging) uit op aandringen van Zuid-Afrika. De laatste maanden voerde de Mozambicaanse regering regelmatig overleg met Zuid-Afrika over een normalisering van de betrekkingen tussen beide landen. Onder andere werd gesproken over de toekomst van de stuwdam Cabora Bassa in Mozambique. Deze stuwdam werd in de Portugese tijd ontworpen en tijdens de koloniale oorlogen gebouwd. Zuid-Afrika is de grootste afnemer (90%) van de door de dam geproduceerde elektriciteit. De onderontwikkelde economie van Mozambique zou de geproduceerde energie op geen stukken na kunnen opmaken. En dat laat opnieuw zien hoe moeilijk het is voor een land als Mozambique een eind te maken aan onwenselijk geachte economische banden.

Noten
1. Bert Ernste, ‘Angola, de problemen van onafhankelijkheid’, in: Internationale Spectator, augustus 1983, xxxvii8, blz. 491-7.
2. The Guardian 14-8-1979; Bert Ernste, Bijdrage aan Landen beleidsdocumenten, TANZANIA, Amsterdam, KIT, 1981, blz. 6-7.
3. Quarterly Economic Review of Tanzania, Mozambique, nr. 4-1983, blz. 24.
4. Cadernos do Terceiro Mundo, nr. 53, mei 1983; Quarterly Economic Review of Tanzania, Mozambique, nr. 4-1983, blz. 25.
5. O Jornal (Port.), 7-13 oktober 1983, bijlage Mozambique.
6. Het Financieele Dagblad, 25 oktober 1983.

Meer Afrika | Index artikelen | Contact