Dode biggen en Afrikaanse moordpartijen
De verantwoordelijkheden van de journalistiek
Bert Ernste
Dit artikel werd iets gewijzigd gepubliceerd in het Utrechts Nieuwsblad van 22 mei 1997
Een Brit die in de tweede wereldoorlog de landing in Normandië meemaakte, toonde onlangs op de BBC-televisie zijn fel realistische schilderijen van dood en verschrikking. Op een daarvan lagen de lijken van Duitse soldaten temidden van vernield oorlogstuig en brokstukken van de omgeving. Daartussen een dood paard. Volgens de inmiddels bejaarde schilder was het beeld van dat dode paard voor hem aangrijpender dan de menselijke doden. Is dat iets algemeen menselijks, die schok bij het zien van dode dieren?
In Nederland liet een aantal mensen weten dat zij genoeg hadden van de vele malen herhaalde televisiebeelden van dode varkens, die geruimd werden in verband met de varkenspest. Minister van Aartsen van landbouw wilde deze week (week 21, 1997) zelfs de media verbieden om plaatjes te maken van het doden van jonge biggen, omdat burgers de beelden van dode biggen als schokkend ervaren en “uit piëteitsoverwegingen met de varkenshouders”. Varkensboeren, die de media zouden toelaten op hun terrein, zouden geen steun meer krijgen van het Ministerie van Landbouw. Van Aartsen wilde zo maatregelen voor de bestrijding van de varkenspest misbruiken voor het regiseren van de media. Het is dan ook niet meer dan terecht dat de rechter, in een kort geding aangespannen door het Genootschap van Hoofdredacteuren en de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), de censuur van Van Aartsen heeft verboden.
Ook de motieven van Van Aartsen zijn verdacht. Heeft Van Aartsen zich ooit druk gemaakt over de piëteit met slachtoffers van honger, oorlog of anderszins, die dagelijks in het nieuws zijn? Wie herinnert zich niet de wezenloze blikken van Hutu’s en Tutsi’s die na hun vlucht voor traumatische moordpartijen in Rwanda ziek, doodvermoeid en hongerig in de modder van de vluchtelingenkampen lagen onder de glazen ogen van camera’s uit de hele wereld? Ik zou nog geen camera op mij gericht willen hebben als ik wordt weggereden voor een blinde-darmoperatie.
Het ging Van Aartsen alleen om de belangen van de varkenssector. Die lijdt economische schade door de varkenspest en ondervindt veel schade in de beeldvorming door het onverantwoordelijk gedrag van de varkensboeren, die op grote schaal sjoemelden met de boekhouding en het uitrijverbod negeerden. Blijkbaar is Van Aartsen bang dat jonge dode biggen dat zullen verergeren. Dat is geen excuus voor censuur. Een democratisch minister mag nooit en te nimmer zelfs maar denken aan dergelijke censuur.
Journalistieke verantwoordelijkheid
Maar de commotie rond Van Aartsens onbezonnen actie en rond de varkenscrisis in het
algemeen mag de discussie natuurlijk niet afleiden van de vraag waar het om gaat: hoe
ga je in de media om met schokkende beelden? Als er vanuit de samenleving kritiek is
op de manier waarop journalisten omgaan met hun vak, dan roepen journalisten vaak wat
al te gemakkelijk “dat ze dat zelf wel uitmaken”. Op redacties zal
ongetwijfeld veel gediscussieerd worden over de keuzes, die gemaakt moeten worden.
Maar naar buiten toe beperkt de journalistiek zich vaak tot de algemene
verdedigingslijn dat het een verantwoordelijkheid van de media is.
Die verdedigingslijn is juist. De vrijheid van de pers is een groot goed. Er loeren vele gevaren als anderen regels gaan stellen voor de vrije pers. Er is een duidelijk maatschappelijk belang gemoeid met het verslaan van de ellende in de wereld zoals moord en doodslag in Afrika en Bosnië, kinderenmoorden door ouders hier bij ons en de problemen van Nederlandse varkensboeren. Daarvoor moeten individuele belangen soms wijken en schokkende beelden zijn onvermijdelijk. Laat journalisten dan vooral hun werk doen.
Maar in het volgende geval is dat grotere maatschappelijk belang ver te zoeken. Jaren geleden stortte er in West-Afrika, een Braziliaans vliegtuig neer. Cameraploegen waren snel ter plaatse en interviewden een slachtoffer op een brancard. “Wat is er gebeurd?”, “Wat hoorde u?”, “Wat zag u?”, “Hoe is het gekomen?” Braaf antwoordde de man op de brancard, maar toen kreeg hij er genoeg van. Volgens mijn herinnering zei hij iets van: “Wilt u mij nu met rust laten, ik heb pijn.”
Openbare discussie
Hoewel het gaat om een verantwoordelijkheid van de pers, moet een openbare discussie
mogelijk zijn tussen maatschappij en media over de vraag hoe de pers vervolgens met
die verantwoordelijkheid omgaat. De journalistiek eist terecht openheid van de
samenleving, maar is zelf vaak defensief als die samenleving met de journalistiek in
discussie wil.
Dat bleek bijvoorbeeld toen prof. dr. W.H.G. Wolters van het Wilhemina Kinderziekenhuis in Utrecht pleitte voor mediastilte rond moorden van ouders op hun kinderen. In de televisierubriek Nova reageerde de pers voornamelijk met “dat maken wij zelf wel uit, daar hebben wij geen wetenschappers voor nodig”. Dat is natuurlijk dom.
De uiteindelijke beslissing voor of tegen een mediastilte moet niet worden opgelegd door de overheid of de wetenschap, maar sommige geïnterviewden wekten sterk de indruk dat zij niet eens kennis wilden nemen van wetenschappelijke inzichten, die suggereren dat publicaties over kindermoorden tot nieuwe gevallen zouden kunnen leiden. Overigens is deze discussie later alsnog gevoerd, onder andere in De Volkskrant en De Journalist.
Uiteindelijk gaat het hier om de oude vraag: wie bewaakt de bewaker? De media eisen, vaak vooruitlopend op een lopend onderzoek door parlement of rechter, dat de maatschappij zich verantwoordt in de media. Maar waar verantwoorden de media zich? “Waarom bestaat er niet een wekelijkse kritische perskroniek waarin journalisten en anderen journalistieke producten van commentaar voorzien (...)?” zo vroeg Frits Bolkestein zich af in zijn rede voor de jaarvergadering van de Nederlandse Vereniging van Journalisten van 5 oktober 1996 (De Journalist, 18 oktober 1996). Antwoord op deze prangende vraag bleef bij mijn weten uit. Er bestaat bij de media een soort koudwatervrees om zich bloot te stellen aan een dergelijke concrete discussie. Het bekritiseren van elkaar gebeurt -over het algemeen- omzichtig en in algemene termen, zonder erg concreet te zijn. Aleen door aan de hand van concrete gevallen de grenzen af te tasten is te bepalen of de journalistiek zorgvuldig omgaat met haar verantwoordelijkheden.
Infotainment
Een andere discussie die vermeden wordt, althans in concrete termen, is die over de
vraag waar de journalistiek ophoudt en vermaak (entertainment) begint. Er is, zoals
gezegd, een duidelijk maatschappelijk belang gemoeid met het verslaan van allerhande
maatschappelijke verschijnselen. Maar kunnen programma’s, gericht op vermaak,
zoals de zogenoemde reality tv-programma’s zich beroepen op die journalistieke
vrijheid? Hebben zij voldoende journalistiek gewicht om een beroep op het
maatschappelijk belang te rechtvaardigen? Ook hier zijn we in Nederland veel te
voorzichtig. Laten we zoeken naar een definitie van journalistiek en vervolgens de
journalistieke vrijheid én de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheid bij
die media leggen, die ‘echte’ journalistiek bedrijven.
Vermaaksprogramma’s zullen zich dan aan andere regels moeten houden.
De terechte angst voor censuur mag niet doorslaan naar ongebreidelde vrijheid, waarin zowel de journalist als de infotainment-redacteur en zowel uw dagblad als het pornoblad alleen maar hoeven te roepen “persvrijheid” en “dat maken we zelf wel uit”, als iemand kritiek heeft.
De grote moeilijkheid om te definiëren wat ‘echte’ journalistiek is, mag er niet toe leiden dat we het dan maar niet proberen. We stellen voor van alles en nog wat kwaliteitsnormen, gedragscodes en protocollen op, ook als dat uiterst ingewikkeld is. Dus waarom niet voor de journalistiek?
Meer mediacommentaren | Meer opinie | Contact