Media: meer aandacht voor leed dan voor de feiten
Gedragscode nodig
Bert Ernste
Eerder verschenen in MediaSpectator 1997
Een drietal hulpverleners met veel ervaring met ongelukken constateert in NRC Handelsblad van 7 augustus 1997 “dat de belangstelling van de pers voor de feitelijke gebeurtenissen slechts aanwezig is zolang er geen menselijk leed filmbaar of fotografeerbaar is. Zo gauw een nabestaande of slachtoffer in zicht komt, worden alle afspraken die gemaakt zijn over privacy geschonden. Het is ons ook nooit opgevallen dat de publieke omroep, waartoe Laroes behoort, zich daarin terughoudender opstelt dan de rest. Er is in Nederland een onverzadigbare markt in andermans leed. Dat is iedere avond op de televisie te zien. Telkens weer worden wij getroffen doordat de journalistiek meer aandacht voor menselijk leed heeft dan voor de verslaggeving van feiten.” Vanwege privacy van patiënten én hulpverleners is een gedragscode voor journalisten nodig, zo stellen de hulpverleners.
Volledige tekst van hun artikel. Zie ook ‘Elke ramp een kleine nieuws-hype’ in NRC Handelsblad van 6 januari 2001 naar aanleiding van de brand op Oudejaarsavond 2000 in enkele café’s in Volendam.
‘Gedragscode nodig’
De discussie begon in NRC Handelsblad op 10 juli 1997. Anne van der Meiden,
emeritus hoogleraar massacommunicatie van de Universiteit Utrecht, betoogde dat
journalisten onderling afspraken moeten maken over de benadering van slachtoffers na
een ramp. Een agressieve benadering van slachtoffers kan volgens hem schadelijke
gevolgen hebben. Aanleiding was een busongeluk in Egypte. Van der Meiden:
“Journalisten zijn over het algemeen huiverig voor van buitenaf opgelegde
regels. Ik pleit voor algemeen menselijke terughoudendheid. De journalist moet zich
niet laten meeslepen door de race wie het snelste is en het meest
emotioneel.”
NRC Handelsblads correspondent ter plaatse meldt in genoemd artikel dat de overlevenden van het busongeluk te maken kregen met opdringerige media. “Een televisieverslaggever zou zich tegenover een van de gewonden hebben uitgegeven voor een verzekeringsagent die gegevens van de betrokkene wilde hebben over de polisvoorwaarden. Bij een aantal overlevenden zou ’s nachts door verslaggevers zijn aangklopt op de deur van hun hotelkamer. Ook werden overlevenden ’s nachts uit hun bed gebeld. Een Egyptische cameraploeg die in Nederlandse opdracht werkte zou zelfs ’s nachts een hotelkamer zijn binnengedrongen.”
Ongevalschirurg Frans van den Wildenburg is er bij geweest, getuige zijn opinie in NRC Handelsblad van 15 juli 1997. Refererend aan de oproep van Van der Meiden schrijft Van den Wildenburg: “Journalisten dienen hierover onderling afspraken te maken. Uit gesprekken die ik met verslaggevers in Egypte heb gevoerd, is mij gebleken dat zij het nut daarvan eigenlijk niet inzien. Reporters die door de autoriteiten werden tegengehouden konden geen begrip opbrengen voor deze opstelling. Het afschermen van de slachtoffers riep associaties op met een politiestaat.” Van den Wildenburg betoogt dat het recht op privacy dat patiënten nu al hebben vanaf het moment dat behandeling begint, zou moeten ingaan op het moment dat zij patiënt worden en niet pas als autoriteiten of medici ter plaatse zijn.
Met de opmerking over politiestaat lijken de betreffende journalisten de discussie over hun gedrag te willen vermijden -wellicht in het vuur van het moment, maar dat is geen excuus- (terwijl ze ook geen enkel idee lijken te hebben wat een politiestaat echt is).
‘Gedragscode
overbodig’
In NRC Handelsblad van 21 juli 1997 betoogt Hans Laroes, redactiechef van NOS
Journaal dat een gedragscode voor
journalisten overbodig is. “Een gedragscode bindt niemand, is niet
afdwingbaar en zal vol compromissen zitten.” Zo stelt Laroes. Dat is te gemakkelijk.
Wat is het toch, dat journalisten zo huiverig maakt voor het maken van afspraken over
hun optreden, bijvoorbeeld bij het benaderen van slachtoffers van rampen? Wie bang is
voor het opschrijven van regels, waaraan hij al zegt te voldoen, lijkt iets te
verbergen te hebben.
Volgens Laroes is het NOS Journaal goed in staat zelf na te denken. Het NOS Journaal gaat graag in discussie en laat zich eventueel graag overtuigen, zo schrijft hij. Het NOS Journaal heeft daarom geen algemene gedragscode nodig, de eigen regels zijn veel beter, zo is de strekking van het stuk.
Ik wil graag geloven dat het NOS Journaal zijn zaakjes voor elkaar heeft. Ik zie echter niet hoe dat leidt tot de conclusie dat een gedragscode voor journalisten in zijn algemeenheid overbodig is. Een gedragscode is er natuurlijk niet voor de goeden, die uit zichzelf integer te werk gaan, maar om houvast te bieden aan minder principiële media en journalisten. Dat die er zijn leert elke willekeurige zaptocht langs de geschreven en audiovisuele media van deze tijd. Laroes geeft er zelf voorbeelden van.
Het vastleggen van het door Laroes aangevoerde debat over journalistiek handelen en de conclusies die daaruit volgen (Laroes geeft zelf een paar) in een gedragscode, zou voorkomen dat we iedere keer opnieuw dezelfde discussie voeren. In de NRC Handelsblad van 25 juli stelt de hoofdredacteur van SBS6’ Hart van Nederland Jean Mentens (niet Mertens, zoals NRC schrijft) dat zijn journalisten werken volgens een strenge code. Waarom die regels dan niet opschrijven, bloot stellen aan openbare discussie en accepteren dat je erop afgerekend wordt?
Ongeschreven regels hebben evidente nadelen. Vastleggen van die regels maakt een en ander helder en controleerbaar. Het is onbegrijpelijk dat zo veel journalisten daar koudwatervrees voor hebben. De journalistiek is te belangrijk om blind te varen op impliciete regels, die iedere journalist in zijn of haar hoofd zou hebben.
(Zie ook eerder genoemde reactie van hulpverleners.)
Code bestaat al
NRC Handelsblad van 28 juli 1997 meldt dat er al een
journalistieke gedragscode
bestaat, al is deze blijkbaar erg onbekend vanwege “hardnekkige
koudwatervrees”, aldus Dick Verstegen, voorzitter van de Commissie Juridische
Zaken & Ethiek van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren. Zie ook
‘Organising Media Accountability,
experiences in Europe’.
Op 6 september 1997 stelt NRC Handelsblad in het hoofdredactioneel commentaar ook dat een gedragscode overbodig is. De motivering van NRC’s commentaarschrijver is wat dubbelzinnig: een gedragscode zou niet werken en niet af te dwingen zijn, maar tegelijkertijd brengt NRC Handelsblad het als positief dat er al een gedragscode voor journalisten (van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren) en een Code van Bordeaux bestaan.
‘Gedragscode mét sancties nodig’
Op 10 september 1997 stelt O.H.A. van Royen in een ingezonden brief in NRC
Handelsblad daar tegenover dat die codes en de correctie achteraf van de Raad van de
Journalistiek onvoldoende zijn. “Immers in een goed ontwikkelde democratie is
iedere functionaris van maatschappelijk belang -en journalisten zijn dat zeker-
onderworpen aan controles, checks and balances, toetsen en visitaties. Het
wordt de hoogste tijd, dat dit ook gebeurt voor journalisten, hetgeen zonder meer
kan, ook met behoud van de noodzakelijke persvrijheid.” Volgens Van Royen zijn
daarvoor nodig: “een effectief werkende tuchtraad, met erkenning van een
uitgebreide gedragscode op grond waarvan ook sancties mogelijk zijn. Ten tweede een
gedragscode die niet alleen ontworpen is door vakbroeders, die veelal nog steeds zelf
de noodzaak van een richtinggevende gedragscode bestrijden en niet wensen in te zien,
dat een echte code niet bedoeld is voor de gewetensvolle maar juist voor die
journalisten, die het niet zo nauw nemen.” Verder pleit hij voor een
persombudsman en een wet die de privacy in deze beschermt.
Overheid maakt code
Een extra risico is dat als de journalistiek haar eigen regels niet wil
vastleggen, c.q. deze onbekend blijven, dat dan de overheid de regels stelt hoe
hulpverleners met de pers moeten omgaan. Zie artikel in NRC Handelsblad van 25 juli
1997:
‘Cameraploegen bij ramp weren’ en
‘Journalisten tegen gedragscode bij ramp’
(op internet twee artikelen, in de krant een overlees.)
Meer mediacommentaren | Index artikelen | Contact